De Energieprestatievergoeding (EPV) is gebaseerd op verschillende grootheden, welke niet direct meetbaar zijn zonder dat de gebruiker invloed kan uitoefenen. Daarom is in de EPV de term “beschikbare” opgenomen en niet de term “verbruikte”. Immers of iemand de opgewekte energie gebruikt voor het daarvoor bestemde doel of niet is uiteindelijk vrij aan de gebruiker te bepalen. De resulterende uitdaging is om eenvoudig vast te stellen of de belofte aan de bewoner wordt waargemaakt. De EPV-toets is daarom gebaseerd op het volgende: door van de totale elektrische opwekking de elektrische belofte voor huishoudelijk verbruik en de werkelijk verbruikte hulpenergie af te trekken, resteert de hoeveelheid elektrische energie die beschikbaar zou zijn geweest voor de warmteopwekker.
Door de beschikbare energie van de warmte opwekker te vermenigvuldigen met het praktijk rendement, wordt getoetst of de minimale hoeveelheid thermische energie beschikbaar zou zijn geweest. Het praktijkrendement wordt meestal niet direct gemeten; indien dit rendement wel volgt uit directe metingen dan kan deze worden benut voor de toets. Indien het rendement van de warmteopwekking niet direct wordt gemeten, dan wordt deze bepaald door de werkelijke warmtevraag te delen door het werkelijke verbruik van de warmteopwekker. We hebben dit uitgewerkt in het themablad jaarlijkse EPV toets NOM Keur.