Aan de uitvoeringstafel van het Klimaatakkoord, sector gebouwde omgeving, is afgesproken dat er een landelijk kwaliteitskader komt voor de verduurzaming van woningen. Daarmee worden aanbieders verantwoordelijk voor de energieprestatie van een woning en worden woningeigenaren ontzorgd. Stroomversnelling is hiervan groot voorstander, omdat een keurmerk de verduurzaming van woningen kan versnellen. Vijf adviezen voor een landelijk kwaliteitskader dat werkt.
1. Leg de prestatie vast, maak de maatregelen variabel
Een landelijk kwaliteitskader of keurmerk dient drie doelen: ten eerste schept het duidelijkheid over het beoogde eindresultaat na renovatie van een woning. Ten tweede maakt het de functionele prestaties van een woning meetbaar en als laatste maakt het inzichtelijk hoe renovatie bijdraagt aan de opgave voor de gebouwde omgeving als geheel.
Er zijn woningen die meer energie vragen dan ze kunnen leveren, zoals monumenten en hoogbouw. Nieuwbouwwoningen kunnen juist meer energie leveren dan ze gebruiken en dat geldt ook voor veel bestaande, grondgebonden woningen, zo blijkt uit enkele Nul op de Meter-projecten. Met plussen en minnen wordt de totale energieopgave voor de gebouwde omgeving als geheel behaald.
Het landelijk kwaliteitskader moet aansluiten op de in te voeren standaard en streefwaarden, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. De standaard betreft de jaarlijkse netto warmtevraag van woningen, uitgedrukt in kWh per vierkante meter per jaar, afgestemd op woningtype en bouwjaar. Voor iedere woning wordt dus tot op de vierkante meter berekend aan welke energieprestatie deze moet voldoen. Daarnaast worden per gebouwdeel, zoals vloer, gevel of dak, streefwaarden vastgesteld.
De standaard kan met verschillende combinaties van maatregelen worden behaald. De woningeigenaar heeft op de route naar het behalen van de standaard dus wat te kiezen. Bepaalde maatregelen hebben niet alleen effect op de energieprestatie van een woning, maar ook op andere belangrijke prestaties, zoals wooncomfort. De woningeigenaar wil bijvoorbeeld dat zijn woning groter, warmer, koeler, schoner of minder tochtig wordt. Het keurmerk geeft toegang tot aannemers of installateurs die maatregelen aanbieden die gegarandeerd een bepaalde prestatie leveren, die in de gebruiksfase ook kan worden gemeten.
De prestatie ligt dus vast, de combinatie van maatregelen is variabel. Met een effectief landelijk kwaliteitskader geldt dat niet alleen op woningniveau, maar ook op het niveau van de totale gebouwde omgeving in Nederland.
2. Kijk breder dan de energieprestatie
Stroomversnelling heeft de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met het Nul op de Meter Keur. Het NOM Keur is niet voor elke woning toepasbaar, omdat het doel ‘nul op de meter’ niet voor alle woningen haalbaar is. Maar wat voor ieder keurmerk van belang is, is dat het niet alleen over de energieprestatie gaat, maar ook over meetbare, functionele prestaties op het gebied van comfort en gezondheid. Denk daarbij aan luchtvochtigheid, ventilatie, tocht, koelvermogen en beschikbaarheid van warmtapwater.
Een van de lessen die Stroomversnelling bij de ontwikkeling en implementatie van het NOM Keur heeft geleerd, is dat bewoners pas enthousiast zijn over verduurzaming als het daarbij óók over fijner wonen gaat. Verduurzaming en fijner wonen moeten hand in hand gaan. De financieringslast van de duurzaamheidsinvesteringen moet in principe opwegen tegen de verlaagde energiekosten: woonlastenneutraal dus. Het adagium van Stroomversnelling is niet voor niets: ‘Voor hetzelfde geld woon je mooi en comfortabel.’
De methode achter het NOM Keur kan als voorbeeld dienen voor andere landelijke kwaliteitskaders. Dit geldt voor de hoogte en breedte van de meetlat, het in de ontwerpfase aantonen van de prestatie door berekeningen, het aantonen dat de maatregelen in de realisatiefase op de juiste manier zijn aangebracht én het monitoren van de prestatie(s) in de gebruiksfase.
Op die manier borgt het landelijke kwaliteitskader dat elke woning aan de standaard voldoet én meetbaar beter presteert op andere aspecten. Dit is van essentieel belang, want investeren in verduurzaming is een investering voor de lange termijn.
3. Zorg dat alle maatregelen optellen tot het einddoel
Woningbezitters (woningcorporaties en particulieren) verbouwen hun huis meestal in meerdere stappen. De streefwaarden per bouwdeel (dak, vloer, gevels, glas) moeten de eigenaar de zekerheid geven dat een verduurzamingsstap per bouwdeel van voldoende kwaliteit is en (ruim) voldoende bijdraagt aan het kunnen behalen van de standaard voor de woning als geheel. Er is dan op een bouwdeel geen extra investering nodig binnen de afschrijvingstermijn.
Dit voorkomt dat mensen spijt krijgen van maatregelen die ze eerder hebben genomen. Bijvoorbeeld: als de isolatie van een dak na een eerste aanpak niet voldoet, moet het nog een keer en is er sprake van een desinvestering. Spijtvrij is dus ook een belangrijk uitgangspunt voor het landelijk kwaliteitskader.
Elke stap moet optellen naar het einddoel. Dit geldt ook als nog niet bekend is welke warmteoplossing in een wijk of dorp beschikbaar komt of tot minimaal 2050 beschikbaar zal blijven. Volgens Stroomversnelling is een woning die comfortabel verwarmd kan worden door radiatoren met een lage temperatuur van 40-50 graden Celsius, in principe op elk alternatief voor aardgasverwarming voorbereid.
4. Blijf de prestaties monitoren
Na het ontwerpen en realiseren van maatregelen komt het erop aan om te monitoren hoe die in de gebruiksfase functioneren. De prestaties moeten worden gemeten en gecontroleerd, de beloofde prestatie moet daadwerkelijk worden geleverd. Dat is de verantwoordelijkheid van de aanbieder, met inachtneming van de privacy- en veiligheidsregels. Zo is de eigenaar ontzorgd.
5. Leg de lat niet te laag
In zijn beste vorm maakt het kwaliteitskader een energiesysteem mogelijk dat verder gaat dan de prestaties van de individuele woning. En gaat deze ook verder dan de behoefte van de gebouwde omgeving als geheel. Gebouwen hebben veel mogelijkheden om energie op te wekken, bijvoorbeeld door zonnepanelen, -collectoren en warmtepompen. De gebouwde omgeving kan zelfs producent worden voor andere sectoren. Daarmee vergroten we de praktische beschikbaarheid van duurzame energiebronnen, die nu toch beperkt is.
Nieuwbouwwoningen kunnen bij uitstek energieleverend zijn, tegen lage maatschappelijke kosten. Vaak zijn niet meer zonnepanelen op een dak gelegd dan noodzakelijk voor het huishouden of de huishoudens in een gebouw. Sterker: de nieuwbouweisen zijn beperkt tot duurzame opwekking van slechts 50 procent van wat nodig is om een woning warm te houden en van warm tapwater te voorzien. De huishoudelijke apparaten dus niet eens meegerekend.
Waarom leggen we de daken niet vol met zonnepanelen en zetten we het surplus aan energie in voor andere domeinen? Bijvoorbeeld om elektrische auto’s op te laden? Dan creëren woningen een win-win-win voor bewoners, de wijk en het hele landelijk energiesysteem. Een landelijk kwaliteitskader helpt daarbij.