Warmtewet – Stroomversnelling: “Vijf verbeterpunten voor de WCW”

Expert: Jeroen Roos

Warmtewet

Warmtenetten gaan een grote bijdrage leveren aan de energietransitie. Het streven is dat uiteindelijk 20 tot 25 procent van de huishoudens op een warmtenet wordt aangesloten. De Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW), de Warmtewet 2.0, moet die verandering versnellen en het draagvlak in de samenleving vergroten. Met het wetsontwerp dat minister Wiebes (EZK) tot 3 augustus ter consultatie heeft voorgelegd, dreigt helaas het tegenovergestelde te gebeuren. Het wetsontwerp legt de toekomst vast met keuzes uit het verleden. Stroomversnelling komt met 5 verbeterpunten voor de WCW.

1. Maak meerdere marktmodellen mogelijk in de warmtewet

Warmtenetten hebben geen gunstig imago. Ze worden gezien als ouderwetse systemen met hoge kosten voor afnemers die geen keuze hebben. Het wetsontwerp bevestigt dat beeld door uit te gaan van slechts één marktmodel. Er zijn integrale warmtebedrijven die warmtenetten aanleggen én warmte leveren. Dit ene marktmodel is heel overzichtelijk, maar heeft ook grote nadelen. Het ontneemt afnemers keuzevrijheid, vermindert de marktwerking tussen mogelijke aanbieders en belemmert daarmee de brede uitrol van warmtenetten.

De nieuwe warmtewet moet volgens Stroomversnelling ruimte bieden voor verschillende modellen en nieuwe initiatieven. Denk hierbij aan een model met een scheiding tussen netbeheer en warmtelevering. Laat de warmtenetten aanleggen, beheren en onderhouden door publieke netwerkbedrijven, zoals dat ook met de gas- en elektriciteitsnetten gebeurt. Geef op die publieke netten dan private (internationale) warmtebedrijven, energiecoöperaties en andere (burger)collectieven de kans om via de publieke netwerken warmte te leveren of te ontvangen. Dit model versterkt de betrokkenheid van (wijk)bewoners en stimuleert de markt om tot de best mogelijke en meest betaalbare oplossingen te komen. Ook borgen we daarmee dat het netwerk in Nederlandse handen blijft.

2. Versterk het draagvlak door keuzevrijheid te bieden

Versterking van het draagvlak voor de energietransitie vraagt geen dwang, maar keuzevrijheid. Dat wil zeggen: een divers aanbod uit de markt, met verschillende oplossingen, leveranciers en warmtekwaliteiten (meer of minder duurzaam). De praktijk leert dat als afnemers geen dwang voelen, er meer draagvlak ontstaat om mee te doen aan een collectieve oplossing.

Het is dus goed dat de warmtewet mensen de kans gaat geven om met eigen, individuele oplossingen te komen (‘opt-out’). Maar leg in de wet dan wel meteen vast aan welke eisen die oplossing moet voldoen om als gelijkwaardig alternatief te worden beoordeeld. Dit voorkomt dat een gemeente (te) strenge criteria gaat toepassen, om daarmee de business case van een warmtebedrijf te ‘redden’.

3. Leg het pad naar het einddoel tot 2050 vast in de warmtewet

Het wetsontwerp geeft de maximale CO2-emissie aan die in 2030 nog is toegestaan, maar zegt niets over het pad naar het einddoel. Afnemers van warmte krijgen hiermee geen garantie dat hun lokale warmtevoorziening in 2050 volledig CO2-neutraal is. Stroomversnelling vindt dat er voor elke lokale warmtevoorziening moet worden teruggerekend van 2050 naar de start van de warmtelevering, zodat het tijdpad en het te bereiken einddoel vanaf het begin vastliggen en transparant zijn. Bij de keuze tussen een warmtenet en warmteleverancier of een alternatieve oplossing moet de afnemer de echte afweging kunnen maken.

4. Stuur op lage temperatuurwarmte

De beste manier om CO2-reductie te bereiken, is minder energie gebruiken. De eerste maatregel is dus: beter isoleren van woningen en gebouwen. Dit leidt niet alleen tot een kleinere warmtevraag, maar biedt ook de kans om de aanvoertemperatuur van warmte te verlagen en daarmee warmteverlies onderweg te voorkomen. De warmtewet geeft warmtebedrijven de mogelijkheid om eisen te stellen aan de isolatiewaarden, de binnen-installatie en de ventilatie van woningen, zodat de temperatuur van het warmtenet omlaag kan.

Stroomversnelling pleit ervoor om in de wet concreet aan te geven wat de maximale warmtevraag per vierkante meter gebruiksoppervlak mag zijn. Stroomversnelling gaat uit van een ondergrens voor de binnentemperatuur van 23°C. Dit geeft eigenaren de prikkel om woningen en gebouwen te isoleren. Voor nieuwbouwwoningen zou de aanvoertemperatuur vanuit het warmtenet maximaal 40°C moeten zijn. Voor bestaande woningen zou de temperatuur van maximaal 90°C bij de start van het warmtenet, in maximaal 15 jaar moeten worden verlaagd tot maximaal 70°C.

Een lagere temperatuur van warmtenetten heeft bovendien als voordeel dat er meer mogelijke bronnen zijn die (duurzame) warmte kunnen leveren. Dit verhoogt de toegankelijkheid van het warmtenet en verlaagt de warmteprijs. Als industriële bedrijven alleen restwarmte met hoge temperatuur kwijt kunnen aan regionale warmtenetten, beperkt dat hun mogelijkheden om processen te innoveren. Bijvoorbeeld door zelf de restwarmte beter te benutten of door restwarmte van lagere temperatuur te leveren.

5. Differentieer tussen grijze en groene warmte

Het einddoel voor 2050 is een energievoorziening zonder CO2-uitstoot. Daar wordt de komende jaren stapsgewijs naar toegewerkt. De nieuwe warmtewet moet het volgens Stroomversnelling mogelijk maken om op korte termijn warmte van verschillende duurzaamheidskwaliteiten aan te bieden, waaronder ‘grijze’ en ‘groene’ warmte. Net als bij groene stroom en groen gas is dit mogelijk door het ‘administratief toewijzen’ van duurzame warmte. Woningen die op groene warmte zijn aangesloten, kunnen daarmee (in combinatie met zonnepanelen) daadwerkelijk ‘Nul-Op-de-Meter’ zijn. Ook kunnen warmtenetten dan beter concurreren met all-electric oplossingen die nu al 100 procent CO2-neutraal kunnen zijn. Voorlopers en pioniers moeten de kans krijgen om voor groene warmte te kiezen. Daardoor nemen de betrokkenheid bij en het draagvlak voor de energietransitie toe. Daarbij krijgen warmteleveranciers de prikkel om de verduurzaming van warmtebronnen te versnellen.