Om de klimaatdoelen in 2050 te halen, moeten bijna 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen in Nederland worden verduurzaamd. Warmtenetten zouden een belangrijk deel van de oplossing moeten zijn. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft die verwachtingen met de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord fors getemperd. Hoe kunnen we de potentie van warmtenetten toch vergroten?
De doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord viel voor de sectortafel gebouwde omgeving teleurstellend uit. Vooral op het gebied van warmtenetten. Het PBL kwam in maart ’19 niet verder dan circa 1,0 megaton reductie per jaar in 2030. En dat is dan nog de meest positieve inschatting. Daar gaat sowieso nog 0,1 megaton per jaar van af, omdat er nieuwe hulpketels op gas nodig zijn om pieken op te vangen.
Er zijn verschillende redenen voor die lage inschatting. De rekenmeesters van het PBL achten het niet realistisch dat er 80.000 woningequivalenten per jaar op warmtenetten worden aangesloten, omdat de drie grote installateurs die warmtenetten aanleggen, slechts beperkte installatiecapaciteit hebben. Bovendien is het subsidiebudget beperkt, terwijl de aansluiting op warmtenetten voorlopig nog onrendabel is.
Te druk met nieuwe warmtenetten
Het PBL gaat er daarnaast vanuit dat alle nieuwe netten duurzame warmtebronnen krijgen, maar dat warmtebedrijven daar zo druk mee zijn dat de verduurzaming van de bestaande netten er voorlopig niet van komt. Stroomversnelling ziet 4 mogelijkheden om de warmtenetten in te zetten om toch meer CO2-reductie te behalen.
1. Verlaag en normeer de aanvoertemperatuur van nieuwe warmtenetten
De beste manier om de energietransitie te stimuleren, is de temperatuur van nieuwe warmtenetten vanaf het begin zo laag mogelijk te kiezen. Een warmtenet met lage temperatuur geeft woning- en gebouweigenaren namelijk een prikkel om hun woning fors te isoleren, waardoor de warmtebehoefte afneemt. Een belangrijk voordeel is dat warmte met lage temperatuur door een scala aan lokale duurzame warmtebronnen kan worden geleverd, zoals datacenters en supermarkten.
Woonlastengarantie
Het PBL gaat er in zijn berekeningen gelukkig al vanuit dat woningen geïsoleerd worden voordat ze op warmtenetten worden aangesloten. Dit betekent dat de warmtenetten op midden-temperatuur kunnen draaien (70 °C aanvoer). Voor de kosten van isolatie heeft het PBL gemiddeld € 10.000 per woning meegenomen. Ook hanteert het PBL een woonlastengarantie voor warmtenetwoningen, wat wil zeggen dat de woonlasten na aansluiting op een warmtenet niet hoger zijn dan daarvoor.
Isolatieprikkel
Stroomversnelling pleit ervoor de aanvoertemperatuur van nieuwe warmtenetten wettelijk te verlagen naar max. 70 °C. Daarnaast moeten er sterke prikkels komen om netten met nog lagere aanvoertemperaturen aan te leggen. De isolatieprikkel die hiervan uitgaat, heeft als effect dat er fors minder warmte nodig is om woningen te verwarmen, waardoor het aantal woningen dat kan profiteren van schaarse duurzame warmtebronnen sterk toeneemt.
Stroomversnelling hanteert voor een bestaande woning die Nul op de Meter wordt gemaakt, een maximale netto warmtevraag van 50 kWh per vierkante meter per jaar. Deze norm is voor de meest voorkomende woningen prima haalbaar. Voor monumenten of vrijstaande woningen is een aangepaste norm nodig. Een warmtevraagnorm en een garantieverplichting zijn volgens Stroomversnelling noodzakelijk om particuliere woningeigenaren zekerheid te bieden.
2. Pas de energieprestatievergoeding aan om NOM-warmte mogelijk te maken
Woningcorporaties hebben de mogelijkheid om via de energieprestatievergoeding (EPV) de verduurzaming van hun woningvoorraad terug te verdienen. De EPV-regeling is echter alleen van toepassing op woningen die op eigen grond in hun eigen energiebehoefte voorzien. De EPV is daarmee dus geen stimulans om hoogbouw-appartementen te renoveren naar Nul op de Meter. Stroomversnelling ziet hiervoor twee oplossingen: koppel nieuwe duurzame warmtebronnen administratief aan NOM-projecten en breid de EPV-regeling uit naar NOM-woningen met een aansluiting op een duurzaam warmtenet. Door NOM Warmte mogelijk te maken, krijgt de aanleg van warmtenetten voor bestaande bouw een enorme impuls.
3. Maak netbeheerders verantwoordelijk voor de aanleg van warmtedistributienetten
De aanleg en het beheer van grote nieuwe warmtedistributienetten zouden een wettelijke taak moeten worden voor de huidige netbeheerders van elektriciteit en aardgas: Liander, Enexis en Stedin. Het voordeel hiervan is dat het open, kostentransparante netten worden waarop meer leveranciers actief kunnen zijn. Dit stimuleert de toetreding van nieuwe marktpartijen en leidt tot innovaties en prijsverlaging bij de aanleg van nieuwe warmtenetten. Daardoor zullen de vijf grote warmtebedrijven over een aantal jaar in staat zijn om ook hun bestaande netten te verduurzamen. Dit kan worden geregeld in de nieuwe Warmtewet (2.0).
4. Bouw de nieuwe warmtenetten in wijken waar deze het meest rendabel zijn
Nieuwe warmtenetten zijn het meest effectief in wijken met relatief veel hoogbouw en collectieve gasketels. Daar ligt de onrendabele top lager en kunnen met dezelfde subsidie méér woningen worden aangesloten. Zodra innovaties tot lagere aanlegkosten leiden, kunnen ook wijken met meer grondgebonden woningen op warmtenetten worden aangesloten. Dat zal na 2030 zijn. Op deze manier kunnen warmtenetten toch een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Lees het volledige standpunt van Stroomversnelling hier.
D2Grids wordt georganiseerd via het Interreg programma en financieel ondersteund door ERDF:
D2Grids is een project dat de 5e generatie stadsverwarmings- en koelingsnetwerken (5GDHC) in heel Europa moet opschalen. Als eerste bij de vijf proeflocaties: Brunssum, Parijs-Saclay, Bochum, Glasgow en Nottingham. Maar ook bijvoorbeeld in Vlaanderen. D2Grids (afkorting voor ‘demand driven grids’) is een project van Interreg NWE, gecoördineerd door Mijnwater.