Gemeenten kunnen de Leidraad aardgasvrije wijken als een hulpmiddel gebruiken bij het opstellen van de Transitievisie Warmte. Ze moeten zich echter wel realiseren dat ze het model moeten verrijken met lokale data om de uitkomsten betrouwbaar te maken.
Op 30 oktober is de Leidraad aardgasvrije wijken beschikbaar gesteld. De Leidraad bestaat uit een Startanalyse van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en een Handreiking voor lokale analyse van het Expertisecentrum Warmte (ECW). De Startanalyse is een technisch-economische analyse op basis van landelijke data die door het PBL is gemaakt. De analyse levert op buurtniveau voor vijf aardgasvrije warmtestrategieën een eerste beeld van de technisch-economische en duurzaamheidsgevolgen (zoals ‘nationale kosten’, energievraag en CO2-uitstoot).
Uniforme methodiek
Positief aan de Leidraad: het is een zeer grondig en uitgebreid model dat een uniforme methodiek biedt voor alle gemeenten in Nederland. De informatie is er gemakkelijk uit te halen en vergelijking tussen de oplossingen is eenvoudig te maken. Dit is een belangrijk voordeel voor gemeenten die nog aan het begin staan van de warmtetransitie. Hierbij biedt het een afweging tussen collectieve warmte op basis van hoge-temperatuur (HT), lage-temperatuur (LT) of hernieuwbaar gas versus individuele (warmtepomp) oplossingen. De afweging is gebaseerd op zogeheten ‘nationale kosten’.
Meerdere varianten voor lage-temperatuur
Ook positief is dat PBL aandacht besteedt aan collectieve warmtesystemen op lage temperaturen. Dit maakt het mogelijk om voor buurten de inzet van lokale, vaak kleinschalige warmtebronnen te vergelijken met grootschalige opties zoals diepe geothermie. Daarmee komt ook een nieuwe generatie warmtenetten, met leveringstemperaturen tussen 30˚C en 50˚C bij gemeenten onder de aandacht. Bronnen daarvoor zijn vaak legio beschikbaar: lokale bedrijven met een warmteoverschot, riothermie in persriolen (TEA) in combinatie met warmtepompen, etc. Die nieuwe generatie warmtenetten kan, mits voorzien van slimme technieken en buffers, ook worden ingezet voor de levering van comfortkoude in warmere perioden. Een voorbeeld van zo’n vijfde generatie-warmtenet wordt ontwikkeld in Heerlen in het project Mijnwater (D2Grids-project). Daarbij kan zowel warmte als koude worden geleverd aan eindgebruikers.
Onverwachte uitkomsten
Er valt helaas ook het nodige af te dingen op de praktische bruikbaarheid van de Leidraad. Er komen nu verrassende keuzes in beeld. Neem nu als voorbeeld de historische binnenstad van Delft, waar voor ongeveer de helft van de buurten een LT-oplossing qua ‘nationale kosten’ als voordeligste uit de bus komt (blauwe kleur in de figuur, strategievariant ‘S3’). Uit de specifieke rapportage voor deze buurten blijkt dat het gaat om subvariant S3d (WKO met levering op 50 ºC). Uiteraard is het technisch mogelijk om historische (grachten-) panden te isoleren (wel zonder het uiterlijk en innerlijk geweld aan te doen), van wand- of vloerverwarming te voorzien en op een collectieve WKO aan te sluiten waarvoor leidingen langs de smalle grachten worden gelegd. Echter, dat kost ‘goud geld’. De ‘nationale kosten’ van variant S3 zouden dan eerder het hoogst moeten zijn in plaats van het laagst. Variant S5, toepassing van het schaars beschikbare groene gas, ligt veel meer voor de hand? Kennelijk is het rekenmodel van PBL -in dit voorbeeld- niet goed in staat om de goede combinatie te leggen tussen de kenmerken (incl. bouwjaar) van de betreffende panden en de beschikbare technieken.
Uit een eerste verkenning van de kaartdata in de Leidraad blijkt verder dat lokale data verre van volledig is en regelmatig ook niet juist is. Daarnaast zijn veel warmtebronnen, zoals warmte-koude-opslag (WKO), fictief opgenomen en qua omvang niet begrensd. In de meeste gevallen is het daarom noodzakelijk om de Startanalyse te verrijken met lokale data en aanvullende eigen berekeningen, wat ook door de makers wordt benadrukt. Juist die lokale situatie vormt de basis voor de meest toekomstbestendige oplossing.
Altijd label B?
Het model gaat in alle strategieën uit van isolatie-/ventilatiemaatregelen tot label B-niveau. De vraag is of dat logisch is. Ten eerste is er lang niet altijd een 1-op-1 relatie tussen het label van een woning en de geschiktheid van die woning voor een bepaalde CV-temperatuur. Ten tweede vragen LT-warmtenetten en nul-op-de-meter-woningen meer aandacht voor verbetering van schilisolatie en ventilatie dan woningen die op MT- of HT-netten worden aangesloten. Bij de strategie waarin met een HR-ketel wordt gestookt op groengas is een B-label qua duurzaamheid wel wenselijk maar technisch gesproken niet per se noodzakelijk is. Ook hier geldt dat op lokaal niveau moet worden nagegaan welke schil- en ventilatiemaatregelen nodig zijn om de woningen en gebouwen te kunnen aansluiten op verschillende aardgasvrije energievoorzieningen. Pas dan is een goede vergelijking mogelijk.
Leidraad is geen MKBA
Ten slotte worden diverse kosten, zoals indirecte maatschappelijke kosten, maar ook verzwaring van midden- en hoogspanningsnetten, niet meegenomen. Dit geldt ook voor indirecte baten zoals NOx-reductie, een actueel onderwerp. De Leidraad is dus geen Maatschappelijke Kosten Baten Analyse. Dit zou uiteraard complexiteit toevoegen aan het model, maar dat kan wel meerwaarde bieden om daadwerkelijk tot een brede, duurzame en toekomstbestendige oplossing te komen.
Gemeenten moeten zelf aan de slag
Gemeenten dienen zich dus te realiseren dat ze zelf aan de bak moeten om lokale data aan te leveren. Na verwerking van de lokale data door het Expertise Centrum Warmte zal moeten blijken of het model dan wel uitkomsten levert die bruikbaar zijn voor de afweging van diverse varianten.
Al deze kanttekeningen, en dat moet gezegd worden, worden gelukkig door de makers erkend. Bij de handleiding verschijnt op de titelpagina al de melding dat de cijfers ‘een globale indicatie weergeven en bedoeld zijn om opties te vergelijken’. Gemeenten wordt geadviseerd om de Startanalyse met lokale gegevens te verrijken, zodat de gemeente kan bepalen welke strategieën per buurt worden verkend.
Conclusie
Samengevat kan de Startanalyse een goede eerste aanzet geven voor gemeenten om opties naast elkaar te leggen. Dit kan echter ook verraderlijk zijn omdat er onlogische varianten naar voren kunnen komen. Dat kan voor verwarring zorgen bij de gemeente en haar stakeholders. De Startanalyse lijkt een zeer generiek hulpmiddel dat net zo betrouwbaar is als de data die er aan ten grondslag liggen. Deze data zijn helaas in veel gevallen nog beperkt, onvolledig en onjuist. De data dienen door iedere gemeente grondig te worden geëvalueerd en te worden aangevuld. Zolang gemeenten zich dat maar realiseren kan de Leidraad een nuttig en uniform hulpmiddel zijn bij het kiezen van verder te onderzoeken varianten richting aardgasvrije wijken.
D2Grids wordt georganiseerd via het Interreg programma en financieel ondersteund door ERDF:
D2Grids is een project dat de 5e generatie stadsverwarmings- en koelingsnetwerken (5G DHC) in heel Europa moet opschalen. Als eerste bij de vijf proeflocaties: Brunssum, Parijs-Saclay, Bochum, Glasgow en Nottingham. Maar ook bijvoorbeeld in Vlaanderen. D2GRIDS (afkorting voor ‘demand driven grids’) is een project van Interreg NWE, gecoördineerd door Mijnwater.
Auteurs: Marc Setzpfand en Jeroen Roos, namens Stroomversnelling